21809 |
overleg |
overleg:
euvərlàch-ligə (L299p Reuver)
|
de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21808 |
overleggen |
beraad houden:
beraod haaje (L299p Reuver),
overleggen:
euverligke (L299p Reuver),
euvərligkə (L299p Reuver)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] || de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18847 |
overmoedig gedrag |
niet bang:
neet bang (L299p Reuver)
|
overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
maelig (L299p Reuver),
WBD / WLD
mèlig (L299p Reuver)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
klats:
klats (L299p Reuver),
klatsje:
kletske (L299p Reuver),
klétskə (L299p Reuver),
rest:
rest (L299p Reuver)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33467 |
oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten |
afdak:
āf˱dāk (L299p Reuver),
oversteek:
ø̄vǝrštēk (L299p Reuver)
|
Bij een bepaald type schuur, in de lengterichting verdeeld en met de dorsvloer in de zijbeuk, met dwars daarop in het eerste gebont een wagenbergplaats of stal, zijn de beide poorten op dezelfde hoek teruggebouwd, zodat beide ongehinderd gebruikt kunnen worden. Op de hoek steekt het dak dan over en onder deze oversteek is een rechthoekige ruimte (zie het lemma "ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" 4.2.6). Zie ook afbeelding 22.d bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35b]
I-6
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
euvertuugd (L299p Reuver)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
euvertuugen (L299p Reuver)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21168 |
overweg |
barrier (<fr.):
bréér (L299p Reuver),
overweg:
euverwaeg (L299p Reuver)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18892 |
overwegen |
nadenken:
nao dinkə (L299p Reuver),
overdenken:
euverdinke (L299p Reuver),
prakkiseren:
prakkəzeerə (L299p Reuver)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|