33707 |
poel |
poel:
pōl (L299p Reuver)
|
Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.]
I-8
|
24949 |
poel, plas |
poel:
peul (L299p Reuver)
|
poelen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
31211 |
poelie |
poelie:
puli (L299p Reuver)
|
Wiel dat voorzien is van flensranden of van een groef en dat gebruikt wordt om er een drijfriem of een ketting over te laten lopen. Zie ook afb. 76 in Wld ii.3 (pag. 104) en het lemma "drijfriem". [N 33, 258; monogr.]
II-11
|
19425 |
poetsen, schoonmaken |
poetsen:
poetse (L299p Reuver),
schoonmaken:
sjoënmake (L299p Reuver)
|
Reinigen, poetsen, (poetsen, kuisen, schoonmaken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18544 |
pofbroek |
pofboks:
poefbóks (L299p Reuver),
poefbôks (L299p Reuver)
|
een plusfour (pofbroek, drollenvanger, bugelbroek) [N 59 (1973)] || plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21078 |
poffen |
poffen:
poeffe (L299p Reuver)
|
afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18420 |
pofmouw |
pofmouw:
poefmoeuw (L299p Reuver),
pufmuw (L299p Reuver),
puntmoeuw (L299p Reuver)
|
Mouw met een bolstaande plooi. [N 62, 34b; MW; monogr.] || Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
18052 |
pokdalig |
mottig:
mottig (L299p Reuver),
móttich (L299p Reuver)
|
pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19418 |
poken |
rakelen:
raokele (L299p Reuver),
rōͅkələ (L299p Reuver)
|
Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)] || poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
21437 |
politieagent |
agent:
agent (L299p Reuver),
politieagent:
politieagent (L299p Reuver)
|
een agent van politie [linkert, agent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|