e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ring ring: ne Ringk-S-S (Reuver) ring [GTP] III-1-3
ringbaard ringbaard: riŋkbârt (Reuver) ringbaard (visschersbaard) [DC 01 (1931)] III-1-1
ringen, randen verwijderen van peulvruchten afhalen: aafhaolen (Reuver), pijzen: paeze (Reuver) [N Q (1966)] [SGV (1914)] I-7
ringoven ringoven: reŋk˱ǭvǝ (Reuver) Ringvormige oven waarin het vuur zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de veldoven, periodiek verplaatst. De oven werd ontworpen door de Duitsers F. Hoffman en A. Licht. De ringoven werd gebruikt in de steen-, pannen- en gresbuizenindustrie. Zie afb. 25. De ringoven was oorspronkelijk een rond, later een langwerpig met ronde of rechte uiteinden geconstrueerd gebouw met gewelven. In het hart stond de schoorsteen die werd omringd door een klein kanaal, de rookgang, en een groter, de stookgang, waarin de vormelingen werden geplaatst. In het gewelf van de stookgang werd door de stoker via stookpotten de brandstof gedeponeerd in de in de inzet uitgespaarde stookkanalen. Trekgaten, voorzien van rookklokken, in de brandmuur of vuurplaat tussen de twee kanalen zorgden voor de afvoer van rook en lucht. Met het aantal trekopeningen correspondeerden een gelijk aantal poorten in de buitenste ringmuur. Hoewel de stookgang één grote ruimte was, noemde men het gedeelte van poort tot poort een kamer. Door middel van een ijzeren schuif was het mogelijk de kamer af te sluiten. Dientengevolge kon de stoker met behulp van de rookklokken in de trekgaten het vuur vooruittrekken, nadat de schuif een kamer verder was ingezet (Geuskens, pag. 149). [N 98, 127; monogr.] II-8
ringrijden, ringsteken ringsteken: rinkstêken (Reuver) ringsteken [SGV (1914)] III-3-2
ringsleutel ringsleutel: reŋšlø̜tǝl (Reuver) Niet verstelbare, stalen sleutel waarvan de gesloten bek in zijn geheel om de aan te draaien moer heen past. De binnenkant van de ringvormige bek van deze sleutel is zes- of twaalfkantig uitgevoerd. Zie ook afb. 198. [N 33, 300g; monogr.] II-11
ringvinger ringvinger: ringkvingər (Reuver), rinkvinger (Reuver) Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)] III-1-1
ringworm ringworm: rinkworm (Reuver) Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)] III-1-2
rinkelen met de altaarbel bellen: belle (Reuver, ... ), rinkelen: rinkele (Reuver) Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)] III-3-3
riool goot: (eu; fr, beune).  geut (Reuver), riool: riool (Reuver), riŏĕwl (Reuver) het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)] III-3-1