e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rozijn rozijn: rozien (Reuver) Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)] III-2-3
ruche ruche: ruche (Reuver) Geplooid (kanten) oplegsel aan dameskleren of een geplooide gerimpelde of klokkend geknipte reep stof. Er zijn twee soorten ruches, rechte en ronde, die verschillend worden geknipt. Zie afb. 47. [N 62, 42a; MW; monogr.] II-7
rug rug: ryg (Reuver), rök (Reuver, ... ) rug [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] III-1-1
rug van het lemmer botte kant: botte kantj (Reuver) De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)] III-2-1
rugband band: banjtj (Reuver) De band achter in de (driedelige) rug van een colbert. Vergelijk de lemmata ɛplatstukɛ en ɛjukstukɛ.' [N 59, 92] II-7
ruggengraat ruggenstrang: röggesjtrank (Reuver) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1
ruggenwervel wervel: wervel (Reuver) [N 10 (1961)] III-1-1
rugsplit rugsplit: rø̜qšplet (Reuver) De split in het verlengde van de rugnaad van een colbert. [N 59, 90b] II-7
rugvoeringplooi middenrugplooi: medǝrø̜qpluǝj (Reuver) Plooi in de voering in de middenrugnaad. [N 59, 119] II-7
ruien ruien: ruië (Reuver), ruizelen: ruuzele (Reuver) veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 100 (1997)] III-4-1