34564 |
stortkar |
korte kar:
kǫrtǝ kɛr (L299p Reuver),
mestkar:
męskɛr (L299p Reuver),
slagkar:
šlāxkęr (L299p Reuver)
|
Algemene benaming voor een kipbare kar. In tegenstelling tot bij de hoogkar lopen de berries niet onder de gehele bak door. De bak is aan het achtereinde van de berries bevestigd met een verbindingsspil, zodat hij gekipt kan worden zonder dat men het paard moet uitspannen. Deze kar wordt gebruikt voor het vervoer van onder meer mest, bieten, aardappelen, rapen, weigroen enz. Over het algemeen is ze kleiner dan de hoogkar. Meestal heeft deze kar twee wielen, maar er komen ook 3- en zelfs 4-wielige stortkarren voor. De bortelkar en de clitchèt zijn vaak 3-wielig, de bortelkar kan ook 4-wielig zijn. De aardkar is meestal ouder dan de slagkar en heeft ook een kleinere bak. Ook de korte kar heeft een kleinere bak dan de slagkar. Voor de verspreiding van het woordtype mestkar, zie ook WLD I.1, pag. 11 bij het lemma mestkar. Bijzondere types van stortkar zijn de binnenslaander en de buitenslaander, hier sub A. resp B. behandeld. Een binnenslaander is een stortkar met een kleine bak. De beide berries zitten tegen de buitenzijde van de draagbodem van de bak, waardoor deze tussen de berries valt. Een buitenslaander is een stortkar met een grotere bak. De beide berries zitten tegen de binnenzijde van de draagbodem van de bodem van de bak. [N 17, 2-4; N G, 51 + 55; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; A 42, 10a-b; L 27, 63; monogr.]
I-13
|
21446 |
stortplaats |
stort:
sjtort (L299p Reuver),
stortplaats:
sjtortplaats (L299p Reuver)
|
de plaats waar vuilnis gestort mag worden [stort] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17901 |
stoten |
stoten:
sjtoete (L299p Reuver),
sjtoote (L299p Reuver),
sjtōēətə (L299p Reuver)
|
stoten, stuiken [SGV (1914)] || Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18846 |
stoutmoedig |
frech-lap:
vreklap (L299p Reuver),
lef hebben:
lef höbbe (L299p Reuver)
|
heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20534 |
stoven |
smoren:
sjmōōrə (L299p Reuver),
stoven:
sjtoove (L299p Reuver),
sjtove (L299p Reuver),
sjtōōvə (L299p Reuver)
|
bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] || stoven (ww.) [SGV (1914)] || stoven; Hoe noemt U: Met weinig vet op laag vuur gaar laten worden (smoeren, stoven, wallen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21249 |
straat |
straat:
sjtròt (L299p Reuver),
straot (L299p Reuver)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
19538 |
straatbezem |
bezem:
bessem (L299p Reuver),
helle bezem:
helle bessem (L299p Reuver)
|
bezem, hard, gebruikt voor ruwer werk, zowel binnen- als buitenshuis (harde bezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21213 |
straatgoot |
goot:
geut (L299p Reuver),
gĕŭt (L299p Reuver)
|
een geul langs de weg waarlangs afvalwater kan wegstromen [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22870 |
strafschop |
penalty (eng.):
penantie (L299p Reuver)
|
Strafschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
29103 |
straling |
valse trekking:
valse trekking (L299p Reuver)
|
Straling of trekking in het pand door een te kleine vulling of doordat het binnenwerk te klein staat. [N 59, 95]
II-7
|