e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strijktafel, strijkbank strijkbank: štrī̄k˱baŋk (Reuver) Bank of tafel waarop met behulp van een strijkhout de kleikoek in een vorm werd platgestreken. [monogr.] II-8
stro struu: stryǝ (Reuver), štryǝ (Reuver) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83], [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 84] I-4
stroef sleeuw: sjliea tenj (Reuver), stroef: sjtroef (Reuver), stuur: Van Dale: III. stuur, (gew.) stuurs.  sjtŏĕr (Reuver), zuur: zŏĕr (Reuver) niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)] || sleeuwe tanden [SGV (1914)] III-2-3, III-3-1
stronk van een struik kont: kontj (Reuver) wortelklomp van een struik [N 27 (1965)] III-4-3
stronk, boomstronk stronk: štroŋk (Reuver) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
stronk, stengel van koolplanten stengel: sjtengels (Reuver), stronk: sjtronk (Reuver), WBD / WLD  sjtrònk (Reuver) Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] || koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)] I-7
strontje wegescheet: waegesjiet (Reuver), wéégəsjīēt (Reuver) Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)] III-1-2
strontvlieg strontvlieg: sjtrontjvleeg (Reuver, ... ), WLD  sjtrōntjflêêg (Reuver) Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)] || strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)] III-4-2
strooien strooien: štrø̜i̯ǝ (Reuver), stuiven: štȳvǝ (Reuver) Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] || Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.] I-11, II-1
strooien hoed strooien hoed: sjtruuje hood (Reuver) hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] III-1-3