e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekbank treksteen: trękštęjn (Reuver) Houten of metalen bank waarop een harde ijzeren of stalen plaat is bevestigd waarin gaten met verschillende doorsnedes zijn aangebracht. Bij het draadtrekken wordt de gloeiende metaaldraad telkens door een nauwere opening getrokken totdat de vereiste doorsnede bereikt is. [N 33, 256] II-11
trekhaak trekijzer: tre̜k˱īzǝr (Reuver) Soort van tang die wordt gebruikt bij het aanbrengen van de verhitte wielband rond de velg van een karwiel. De trekhaak bestaat doorgaans uit een metalen staaf van ongeveer 2 meter lengte waarvan één uiteinde plat is uitgesmeed en een weinig is omgebogen. Boven het gebogen uiteinde is een beweegbare haak aangebracht. Zie ook afb. 213. Bij het aanbrengen van de wielband wordt het gebogen uiteinde van de haak tegen de velg geplaatst, waarna de wielband met behulp van de haak rond het wiel getrokken wordt. [N 33, 277] II-11
trekharmonica harmonica: harmonika (Reuver), trekmonica: trekmonika (Reuver) harmonica [SGV (1914)] || Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] III-3-2
trekken trekken: trekke (Reuver), trèkke (Reuver), trèkkə (Reuver) trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] III-1-2
trekken en talmen melken: melke (Reuver) Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)] III-3-1
trekkers trekkers: trękǝrs (Reuver) Middel om een broek of een vest te kunnen insnoeren. De riempjes achter het vest. [N 59, 143b] II-7
treuren treuren: treure (Reuver), verdrietig: vərdreetich (Reuver) verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelaar treuzelaar: treuselaer (Reuver), treuzəléér (Reuver) iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] III-1-4
treuzelen niet opschieten: neet opsjete (Reuver), sukkelen: sukkələ (Reuver), treuzelen: treuzele (Reuver), zuielen: zuijələ (Reuver) met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] || treuzelen [SGV (1914)] III-1-4
tricot tricot: trikō (Reuver) Machinaal gebreide stof voor kousen, onderbroeken, borstrokken, lijfjes enz. gebruikt (Van Dale, pag. 2986). [N 62, 88; N 62, 75c; MW] II-7