e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vruchtvlies helm: helm (Reuver), hèləm (Reuver) Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)] III-2-2
vuil waterx smerig water: sjmaerig water (Reuver), vuil, smerig water: vōēl sjméérieh (Reuver) vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)] III-4-4
vuist vuist: voes (Reuver) vuist [N 10 (1961)] III-1-1
vuistslag op de rug dof: doef (Reuver) Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)] III-3-2
vuurkuil vuurkuil: vȳrkūl (Reuver) Een open vuur in de buitenlucht waarin de wielband verhit wordt. Door de hitte van het vuur zet het ijzer uit waardoor de omtrek van de wielband vergroot wordt en de wielband om de velg gelegd kan worden. Diverse smeden merkten opdat zij dit werk in de smidse op het smidsbed verrichtten. Vaak werd daarbij gebruik gemaakt van twee smidsvuren. In Q 111 bestond de vuurkuil uit een cirkelvormig gat dat in de grond was uitgegraven. In de vuurkuil werden tot 6 karhoepels tegelijk op elkaar liggend op een houtvuur verwarmd. Ook de smid uit Q 83 vermeldde het gebruik van hout. Op deze wijze konden gelijktijdig veel wielbanden heet gemaakt worden zonder dat deze verbrandden. In L 424 werden gedroogde zoden van hei en gras gebruikt bij het gloeiend maken van de wielband. Men noemde die schabberten (sabdrtd) In Q 5 werd de hoepel tegelijkertijd door twee vuren geschoven. Het opwarmen van de band ging op deze wijze sneller. Het opgewarmde deel werd, om afkoeling tegen te gaan, vroeger bedekt met turf, later met houtschavelingen. [N 33, 7] II-11
vuurtong tong: toŋ (Reuver) Het tongvormige metalen voorwerp dat met behulp van een hefboom op en neer kan schuiven in het blaasgat van de onder het smidsvuur aangebrachte smidsvorm. De vuurtong dient enerzijds om het blaasgat vrij te houden van sintels en as en anderzijds om de luchtstroom van de blaasbalg of ventilator naar het vuur toe te regelen. Zie ook afb. 9. [N 33, 17] II-11
vuurvast vulmiddel chamotte: šarmǫt (Reuver), vuurvaste klei: vȳrvastǝ kle̜j (Reuver) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de diverse materialen waarmee de smid de voorstukken van kachels kan opvullen om ze tegen verbranden te vrijwaren. Chamotte is een mengsel van fijngemalen scherven dat vaak aan de klei wordt toegevoegd om deze beter geschikt te maken voor hoge temperaturen. Zie voor het woordtype chamottestenen ook het lemma ɛvuurvaste stenenɛ in WLD ii.8, pag. 70. Asbest is een vezelachtige, onbrandbare stof die in de vorm van platen ook als warmte-isolatie wordt gebruikt.' [N 33, 314] II-11
vuurvaste tegels königswinter-stenen: kø̄neŋsswentǝr štēn (Reuver) De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.] II-1
waaienx waaien: wejje (Reuver), wèje (Reuver), ⁄t wejde (Reuver) het waaide [SGV (1914)] || waaien [N 22 (1963)], [SGV (1914)] III-4-4
waaks waaks: waaks (Reuver) Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)] III-2-1