18302 |
waterdichte laars |
waterstevel:
watersjtevel (L299p Reuver)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20484 |
waterige kost |
leps:
leps (L299p Reuver)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
moer (L299p Reuver)
|
waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21212 |
waterleiding |
leiding:
leiding (L299p Reuver),
waterleiding:
waterleiding (L299p Reuver)
|
het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24632 |
waterloot |
dief:
deef (L299p Reuver),
waterscheut:
WBD / WLD
watersjēŭt (L299p Reuver)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpokke (L299p Reuver),
wāāterpôkkə (L299p Reuver)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31336 |
waterpomptang |
waterpomptang:
wātǝrpomptaŋ (L299p Reuver)
|
Stalen, verstelbare tang voor het vastgrijpen en monteren van pijpmateriaal, het vast- en losdraaien van moeren, etc. De tang heeft een getande, ronde bek waarmee het materiaal kan worden vastgeklemd. De afstand tussen de bekken van de tang is verstelbaar. Zie ook afb. 69. [N 33, 177; N 64, 52; monogr.]
II-11
|
18123 |
waterzucht |
waterzucht:
waterzuch (?) (L299p Reuver),
zucht:
zuch (L299p Reuver)
|
Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zucht, het water). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21675 |
wbd: afzeggen |
ongedaan maken:
ongedaon make (L299p Reuver)
|
ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|