e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

Gevonden: 5384
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broodpap pap met broodbrokken: Nieuwe [spelling]  pap met brōēdbrök (Reuver) Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)] III-2-3
broodpop buikman: Nieuwe [spelling]  bōēkman (Reuver) Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)] III-2-3
broodslot vouw: vāj (Reuver) De plaats waarde uiteinden van de opgerolde deegplak over elkaar vallen. [N 29, 56; monogr.] II-1
bros, breekbaar broos: (O wordt kort uitgesproken).  broas (Reuver), bros: bros (Reuver), brōs (Reuver) bros [SGV (1914)] || hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)] III-4-4
brouwen brouwen: bruwǝ (Reuver) Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2
brouwer brouwer: bruwǝr (Reuver) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
brug brug: brøk (Reuver), (hoogd. hölle).  brök (Reuver) brug [SGV (1914)] || Schragen met planken erover, die men aanbracht op de blootgelegde kleilaag. Via de brug werd het afgegraven zand per kruiwagen of kipkar naar de stortplaats vervoerd. [monogr.] II-8, III-3-1
bruid bruid: broed (Reuver), broet (Reuver), broeëd (Reuver), brut (Reuver) bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || de bruid [broeëd] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidegom bruidegom: broedegom (Reuver), broeëdegom (Reuver), (o kort)  bruadegom (Reuver), bruigom: brum (Reuver) bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidje in de processie bruidje: bruudje (Reuver), bruutje (Reuver), ein bruudje (Reuver) Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] || Een in het wit gekleed meisje in de processiestoet [bruidje, maagdje, ingelche]. [N 96C (1989)] III-3-3