20670 |
broodpap |
pap met broodbrokken:
Nieuwe [spelling]
pap met brōēdbrök (L299p Reuver)
|
Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20706 |
broodpop |
buikman:
Nieuwe [spelling]
bōēkman (L299p Reuver)
|
Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25494 |
broodslot |
vouw:
vāj (L299p Reuver)
|
De plaats waarde uiteinden van de opgerolde deegplak over elkaar vallen. [N 29, 56; monogr.]
II-1
|
24983 |
bros, breekbaar |
broos:
(O wordt kort uitgesproken).
broas (L299p Reuver),
bros:
bros (L299p Reuver),
brōs (L299p Reuver)
|
bros [SGV (1914)] || hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
bruwǝ (L299p Reuver)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
bruwǝr (L299p Reuver)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brøk (L299p Reuver),
(hoogd. hölle).
brök (L299p Reuver)
|
brug [SGV (1914)] || Schragen met planken erover, die men aanbracht op de blootgelegde kleilaag. Via de brug werd het afgegraven zand per kruiwagen of kipkar naar de stortplaats vervoerd. [monogr.]
II-8, III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broed (L299p Reuver),
broet (L299p Reuver),
broeëd (L299p Reuver),
brut (L299p Reuver)
|
bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || de bruid [broeëd] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
broedegom (L299p Reuver),
broeëdegom (L299p Reuver),
(o kort)
bruadegom (L299p Reuver),
bruigom:
brum (L299p Reuver)
|
bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
bruudje (L299p Reuver),
bruutje (L299p Reuver),
ein bruudje (L299p Reuver)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] || Een in het wit gekleed meisje in de processiestoet [bruidje, maagdje, ingelche]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|