23887 |
catechismusboekje |
catechiem:
kindertaal
kattegiem (L299p Reuver),
catechismus:
kattegismus (L299p Reuver)
|
Het boekje [kategèssemes, kategèsm, katejismes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23889 |
catechismusles |
catechismusles:
kategismesles (L299p Reuver),
godsdienst:
godsdeens (L299p Reuver)
|
Het onderricht, katechismusles in de kerk of op school. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21307 |
cavalier |
vrijer:
vriejer (L299p Reuver)
|
Cavelier [SGV (1914)]
III-3-1
|
18431 |
ceintuur |
bandje:
bendje (L299p Reuver)
|
Hoe noemt U: een ceintuur (band, sjerp?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
28448 |
cel |
cel:
cel (L299p Reuver)
|
Zeshoekige opening in de raat. De cel dient voor het uitbroeden van de larven of voor het bergen van honing en stuifmeel. De wijdte tussen de evenwijdige wanden wisselt naar de bijensoort en de ouderdom der raat van 4,74 mm tot 5,50 mm. De normale diepte is 12 mm maar ze kan ook wat minder zijn. [L 1a-m; S 3; Ge 37, 56]
II-6
|
21451 |
cent |
cent:
sent (L299p Reuver)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31926 |
centerboor |
centerboor:
sɛntǝrbǭr (L299p Reuver),
houtboor:
hǫwt˱bǭr (L299p Reuver)
|
Boorijzer voor hout waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt die de boor leidt. Aan de ene zijde van deze punt bevindt zich een voorsnijder die het te boren gat afschrijft en uitsnijdt en aan de andere zijde een soort gutsje dat het hout binnen de afgeschreven omtrek uitschaaft. Vgl. afb. 74c. Zie ook het lemma ɛcenterboor, schijfboorɛ in Wld II.11, pag. 77-78. Het betreft daar een vergelijkbaar type boor dat gebruikt wordt om grote cirkelvormige gaten in metaal(plaat) aan te brengen.' [N 53, 163a; N G, 31d; monogr.]
II-12
|
31403 |
centerboor, schijfboor |
centerboor:
sɛntǝrbǭr (L299p Reuver)
|
Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt met daaromheen één of meer voorsnijders of beiteltjes. De centerboor wordt gebruikt om snel en zuiver grote, cirkelvormige gaten te vervaardigen en om schijven uit plaatmateriaal te boren. Zie ook afb. 112. [N 33, 126; N 33, 148; N 33, 145; monogr.]
II-11
|
31315 |
centerpons |
centerpunt:
sɛntǝrpønt (L299p Reuver),
keurennagel:
kø̜rǝnnāgǝl (L299p Reuver),
körner:
kø̜rnǝr (L299p Reuver)
|
Stalen stift met kegelvormige punt die dient om een uitholling in plaatmateriaal aan te brengen. De centerpons wordt vooral gebruikt om het middelpunt van een te boren gat aan te tekenen. Zie ook afb. 52. [N 33, 262; monogr.]
II-11
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
druëgwors (L299p Reuver)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|