18287 |
korte broek |
korte broek:
’n kotte broek (Q175p Riemst)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
õfsnii̯ǝ (Q175p Riemst)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrbə’nōdə (Q175p Riemst),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (Q175p Riemst)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19276 |
koude drukte maken |
veel beschaar maken:
veiul beschaar maoken (Q175p Riemst)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hō:s (Q175p Riemst),
lange hoos:
laŋ wøs (Q175p Riemst)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (Q175p Riemst),
kouteren:
kō.tǝrǝ (Q175p Riemst)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
timtam rimram:
timtam rimram (Q175p Riemst)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18205 |
kraag |
kraag:
kroâg (Q175p Riemst)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭn (Q175p Riemst)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekroan (Q175p Riemst),
(geen fon doc.)
kroenekraan (Q175p Riemst)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)]
III-4-1
|