e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q175p plaats=Riemst

Overzicht

Gevonden: 1310
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
masker mombakkes: moembakkes (Riemst), mommebakkes: moemmebakkes (Riemst) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] III-3-2
mathaak zichtehaak: zixtǝhōk (Riemst) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
mazelen mazelen: māōzele (Riemst), mōāzelen (Riemst) de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] III-1-2
medelijden compassie: compasse (Riemst) medelijden [ZND 33 (1940)] III-1-4
meel meel: mę̄l (Riemst) Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b] II-3
meelzeef jager: j ̇ø̜̜̄gǝr (Riemst) Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.] II-3
meerderjarig meerderjarig: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  meerderjoorig (Riemst, ... ), mondig: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  meunig (Riemst, ... ) meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] III-2-2
meikever hengst: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; mannetje, met korte voelhorens  hengst (Riemst), meer (merrie): ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; vrouwtje, met lange voelhorens  mēͅr (Riemst), meikever: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  meͅikēͅvər (Riemst), mulder: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; wit  molder (Riemst) meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2
meisje meidje: metske (Riemst) meisje [ZND 11 (1925)] III-2-2
melk melk: mɛ.lǝk (Riemst) De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.] I-11