17758 |
mond |
mond:
groote moond (Q175p Riemst),
groote moont (Q175p Riemst)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
25063 |
mondvol |
bof:
(ne) boef (Q175p Riemst)
|
hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
pater (lat.):
poâter (Q175p Riemst)
|
Een monnik. [ZND 31 (1939)]
III-3-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mosset (Q175p Riemst)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
ook in ZND 31, 038
mot (Q175p Riemst)
|
mot [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
zeveren:
puntjes staan telkens onder de o
zø̄.vərə, tsø̄.vərt (Q175p Riemst)
|
Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)]
III-4-4
|
18264 |
mouw |
mouw:
2 mawe (Q175p Riemst),
moauw (Q175p Riemst),
twee moauwen (Q175p Riemst),
ui = kort
maw, muike (Q175p Riemst)
|
een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
33767 |
muil |
muil:
mǫi̯l (Q175p Riemst)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
kopband:
kop˱bã.nt (Q175p Riemst)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
20122 |
muizen |
muizen:
mouze (Q175p Riemst),
muizen vangen:
muus vangen (Q175p Riemst)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|