17758 |
mond |
mond:
groute mont (P189p Rijkel)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
schuurpoort:
schuuərpooət (P189p Rijkel)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
25063 |
mondvol |
mondvol:
en mondvol afbejeten (P189p Rijkel)
|
hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
pater (lat.):
ənne poater (P189p Rijkel)
|
Een monnik. [ZND 31 (1939)]
III-3-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mossəl (P189p Rijkel)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
ook in ZND 31, 038
mot (P189p Rijkel)
|
mot [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
18264 |
mouw |
mouw:
moow, ən klein mouw (P189p Rijkel),
twie mouwən (P189p Rijkel)
|
een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
20122 |
muizen |
muizen:
meuəzen (P189p Rijkel)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
26400 |
naaf |
dom:
dum (P189p Rijkel)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
34419 |
necrobacillosis, rotkreupel |
kankerpoot:
kāŋkǝrpōǝt (P189p Rijkel),
slechte poot:
slɛ̄xtǝ pōǝt (P189p Rijkel)
|
Een besmettelijke klauwaandoening. Het begint met een ontsteking van de huid tussen de klauwen, daarna wordt de hoornwand aangetast en de zool van de klauw; deze laten los en er ontstaat kreupelheid. [N 77, 63; N 19, 69; A 48a, 29; N 52, 16; monogr.]
I-12
|