21516 |
betrappen |
pakken:
pakken (P189p Rijkel)
|
betrappen [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
baden (P189p Rijkel)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
20786 |
beurs, overrijp |
rijp:
reeəp (P189p Rijkel)
|
overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
25107 |
bewolkte lucht |
bewolkte lucht:
bewolkte lucht (P189p Rijkel, ...
P189p Rijkel)
|
bewolkt [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
34352 |
biggengriep |
griep:
grep (P189p Rijkel)
|
Een besmettelijke ziekte. De voornaamste verschijnselen zijn ontsteking van het oogslijmvlies, sufheid, hoest en diarree (WBD I.6, blz. 858). [N 52, 8; A 48a, 12g; monogr.]
I-12
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bi (P189p Rijkel)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|
22705 |
bikkel(s) |
bikkel:
/
bikkels (P189p Rijkel)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
18113 |
blaar |
blaar:
bloewer (P189p Rijkel, ...
P189p Rijkel,
P189p Rijkel)
|
een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blǭǝ.t (P189p Rijkel),
blader:
blīǝr (P189p Rijkel)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
24473 |
blauwe bosbes |
krokkebeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
kroͅkkə bɛrə (P189p Rijkel)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|