29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
mi’auwə (Q168a Rijkhoven)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
noen:
noen (Q168a Rijkhoven),
nōēn (Q168a Rijkhoven),
s achternoens:
ps. letterlijk overgenomen.
sAternoens (Q168a Rijkhoven),
ps. of toch omspellen volgens Frings: [sÅt?rsnuns]?
sa:t⁄rsnuns (Q168a Rijkhoven)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND], [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
17839 |
middagdutje doen |
noenslapen:
noensloapen (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
kjeuning (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
33785 |
middendeel van het paard |
romp:
ro.mp (Q168a Rijkhoven)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombān (Q168a Rijkhoven)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (Q168a Rijkhoven)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
hogen:
heugen (Q168a Rijkhoven),
ogen:
ö:gən (Q168a Rijkhoven)
|
lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
23271 |
misdienaar |
koraal (<lat.):
kraul (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|