21275 |
opmaken |
opdoen:
obdūn (Q168a Rijkhoven),
opmaken:
gaelt ubmo:kn (Q168a Rijkhoven)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
mijt:
mē.t (Q168a Rijkhoven)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
ophopen:
ǫphø̄pǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
ǫpstē̜.kǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
17900 |
optillen |
oplichten:
oplichten (Q168a Rijkhoven),
opliXtən (Q168a Rijkhoven)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || optillen [RND]
III-1-2
|
34000 |
optuigen |
hamen:
hǭmǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
21939 |
opvliegen |
opvliegen:
opvliegen (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: starten, wegvliegen, opvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
expres (Q168a Rijkhoven)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
34053 |
os |
os:
ǫs (Q168a Rijkhoven)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
33763 |
oud, versleten paard |
biek:
bik (Q168a Rijkhoven),
krak:
krak (Q168a Rijkhoven),
slachtpaard:
slaxpi̯ǫt (Q168a Rijkhoven)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|