20687 |
schijf braadspek |
braai:
braai= schijfje, plakje spek om te braden
broi (Q168a Rijkhoven)
|
zwoerd [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
34271 |
schijten |
kakken:
ká.kǝ (Q168a Rijkhoven),
schijten:
šē.tǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
21244 |
schip |
schip:
šiip (Q168a Rijkhoven)
|
schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
man van het schip:
man van tšip (Q168a Rijkhoven)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
šufǝl (Q168a Rijkhoven)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šufǝlǝ(n) (Q168a Rijkhoven)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33782 |
schoft |
schocht:
šǫk (Q168a Rijkhoven)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zǭǝl (Q168a Rijkhoven)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
22371 |
schommel |
schok:
sjok (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
šuoəl (Q168a Rijkhoven)
|
school [RND]
III-3-1
|