24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenke (Q168a Rijkhoven, ...
Q168a Rijkhoven),
kwikstaart:
kwikstat (Q168a Rijkhoven, ...
Q168a Rijkhoven)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (Q168a Rijkhoven
[(boog)]
)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18132 |
wonde |
wonde:
dij wond zal etter geven (Q168a Rijkhoven),
won (Q168a Rijkhoven)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
21267 |
woord |
woord:
wuotə (Q168a Rijkhoven)
|
woord [RND]
III-3-1
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫ.tǝl (Q168a Rijkhoven)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33563 |
worteltje |
molpenstaarten:
moͅ.lpəsteͅt (Q168a Rijkhoven)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17679 |
wreef |
wreef:
wrief (Q168a Rijkhoven, ...
Q168a Rijkhoven)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
wrefen (Q168a Rijkhoven)
|
wrijven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
wrengen (Q168a Rijkhoven)
|
wringen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroelen:
vrylǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.]
I-12
|