22139 |
hoklijst |
hoklijst:
hoklees (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: hoklijst, lijst waarop alle duiven moeten worden ingeschreven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24324 |
hommel |
goudhommeltje:
ook in ZND 01, a-m
jothumelke (Q168a Rijkhoven)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (Q168a Rijkhoven),
kluitje:
kleutsje (Q168a Rijkhoven)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hoͅ.nt (Q168a Rijkhoven)
|
hond [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondsnest:
hoͅntsneͅs (Q168a Rijkhoven)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
woneŋ (Q168a Rijkhoven),
wø̜.neŋ (Q168a Rijkhoven)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
honingpers:
wø̜.neŋpas (Q168a Rijkhoven)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
18187 |
hoofddoek |
plag:
plax (Q168a Rijkhoven)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
hø̄tkēs (Q168a Rijkhoven)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18059 |
hoofdpijn |
hoofdpijn:
Meer plat of dialectisch.
heutpijn (Q168a Rijkhoven),
koppijn:
koppijn (Q168a Rijkhoven)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|