20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jonk (Q168a Rijkhoven)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jonk (Q168a Rijkhoven)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
pieper:
tot 1 jaar
pīpər (Q168a Rijkhoven),
vlug jong:
vløchjo.ŋk (Q168a Rijkhoven)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
stoppelen:
stòpələ (Q168a Rijkhoven)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
stoppeljong:
stoppeljonk (Q168a Rijkhoven)
|
Hoe zegt men van een jong: "met schietende pluimen"? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
nog niet vlug:
nog nie vleug (Q168a Rijkhoven),
nog te kwa:
nog te kwa (Q168a Rijkhoven)
|
jonge vogel die nog niet kan vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
joŋk (Q168a Rijkhoven)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (Q168a Rijkhoven),
baggelen (mv.):
bɛgǝlǝ (Q168a Rijkhoven),
bagje:
bɛkskǝ (Q168a Rijkhoven)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
21910 |
jonge duif |
pieper:
pieper (Q168a Rijkhoven)
|
een jonge duif jonger dan één jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pøl (Q168a Rijkhoven)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|