21230 |
koets: sjees |
sjees (<fr.):
meer luxe
sjees (Q168a Rijkhoven)
|
koets [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koehoeder:
kuhyrǝr (Q168a Rijkhoven)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
caf:
café (Q168a Rijkhoven)
|
(koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kŏĕókən (Q168a Rijkhoven)
|
koken [RND]
III-2-3
|
19636 |
kolengruis |
mul:
meul (Q168a Rijkhoven)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
21567 |
kolonel |
koronel:
kernel (Q168a Rijkhoven)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19615 |
kom |
komp:
komp (Q168a Rijkhoven, ...
Q168a Rijkhoven)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kuomə (Q168a Rijkhoven)
|
komen [RND]
III-1-2
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
komkom’r (Q168a Rijkhoven)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
kənē.n (Q168a Rijkhoven),
(mv.)uit: (de vellen van) konijnen; niet: konijnenvellen
knijn (Q168a Rijkhoven),
pl.
kənɛ̄n (Q168a Rijkhoven)
|
konijn [ZND 29 (1938)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|