26630 |
kortmeel |
kort:
kǫt (Q168a Rijkhoven)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
afsnē̜n (Q168a Rijkhoven),
au̯fsnē̜n (Q168a Rijkhoven),
inkorten:
ēnkotǝ (Q168a Rijkhoven),
kortwieken:
kotwikǝn (Q168a Rijkhoven)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
de keuster (Q168a Rijkhoven),
köstər (Q168a Rijkhoven)
|
koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosgenger (Q168a Rijkhoven),
kostgenger (Q168a Rijkhoven)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kárəmənōͅtə (Q168a Rijkhoven),
kotelet:
koͅrtleͅtə (Q168a Rijkhoven)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19276 |
koude drukte maken |
stoefen:
stoefen jeuver n zoak (Q168a Rijkhoven)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
wōͅs (Q168a Rijkhoven),
kous:
koos (Q168a Rijkhoven)
|
Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouteren:
kō.tǝrǝn (Q168a Rijkhoven)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
kroog (Q168a Rijkhoven),
kroug (Q168a Rijkhoven)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
22858 |
kraaltjes |
pareltjes:
pioͅləkəs (Q168a Rijkhoven)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|