22351 |
krijgertje spelen |
katje spelen:
ketje speeilen (Q158p Riksingen)
|
Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
30146 |
kroonlijst |
kornis:
kǫrnes (Q158p Riksingen),
kǫrneš (Q158p Riksingen)
|
Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.]
II-9
|
20587 |
kruidenjenever |
bittere:
beͅttərə (Q158p Riksingen)
|
jenever [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
26082 |
kruien |
varen:
vǫi̯rǝ (Q158p Riksingen)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krouk (Q158p Riksingen)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20806 |
kruimel |
breuzel:
breurel brood (Q158p Riksingen)
|
kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kroon (Q158p Riksingen)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
een kruis, twee kruizer (Q158p Riksingen),
krø̜̄s (Q158p Riksingen)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)]
I-11, III-3-3
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
e kruis (Q158p Riksingen)
|
Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krøsbēn (Q158p Riksingen)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|