e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Riksingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaapmuts slaapmuts: sluōpmøts (Riksingen) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje halsplag: halsplax (Riksingen), zuiverlap: zøͅivərlap (Riksingen) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachthout hanghout: haŋhwōt (Riksingen), stek: stɛk (Riksingen) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slachtklaar vaardig: vjērex (Riksingen), vet: vɛt (Riksingen) Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78] II-1
slachtrijp vaardig: vi̯ērex (Riksingen), vet: vɛt (Riksingen) Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78] I-11
slag flats: Plat.  flats (Riksingen), klets: klets (Riksingen), slag: slâch (Riksingen), veeg: vège (Riksingen), wats: woats (Riksingen) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)] III-1-2
slak slak: sleͅk (Riksingen) slak, alg. [ZND 06 (1924)] III-4-2
slappe vilten hoed laphoed: laphūət (Riksingen) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht mens, slechte kerel crapule (fr.): crapule (Riksingen) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-1-4
slee ijswagel: eene ɛsjwaoXel (Riksingen) Een slede (om op de sneeuw te rijden). [ZND 06 (1924)] III-3-2