18338 |
sokophouder |
sokkenjarretelle (<fr.):
zokəzərteͅlə (Q158p Riksingen)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31504 |
solderen |
aaneensolderen:
anēnstǫldiǝrǝ (Q158p Riksingen)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
34118 |
soortige koe |
goed model:
gūt mǝdɛl (Q158p Riksingen)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̜p (Q158p Riksingen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
25427 |
spanhout |
stek:
stɛk (Q158p Riksingen)
|
Het hout dat meer specifiek gebruikt wordt om het dichtklappen van het dier te voorkomen. Men steekt het hout achter de achillespezen van de achterste poten, vaak voorzien van inkepingen, waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen. Overeenkomst van betekenis met het begrip "slachthout" is duidelijk zodat voor nogal wat respondenten de begrippen "slachthout" en "spanhout" samenvallen. De informant van P 50 merkt op, dat er gaten in deze balk zitten waardoor een spie steekt. Aldus kan het spanstuk voor twee doeleinden gebruikt worden. Zie ook het lemma ''slachthout''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 68]
II-1
|
18091 |
spatader |
ader:
oiər (Q158p Riksingen)
|
spatader (uitpuilende ader aan been, Fr. varice) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
17782 |
speeksel |
spij:
spoiə (Q158p Riksingen)
|
speeksel [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dø̄m (Q158p Riksingen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
spek (Q158p Riksingen)
|
spek [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
25457 |
spekhaak |
vleeshaak:
vlēshyø̄k (Q158p Riksingen)
|
De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.]
II-1
|