21394 |
vlag |
vaan:
vaon (Q158p Riksingen)
|
vlag [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
33283 |
vlas hagen |
hagen:
hǭgǝ (Q158p Riksingen)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|
20944 |
vlees |
vlees:
vlēs (Q158p Riksingen)
|
vleesch [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
25446 |
vlees conserveren |
inzouten:
inzātǝ (Q158p Riksingen)
|
Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.]
II-1
|
34130 |
vleeskoe |
vetbeest:
vetbes (Q158p Riksingen)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
vleesmade:
(vlēs)moͅi̯ (Q158p Riksingen)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25458 |
vleesmolen |
vleesmolentje:
vlēsmyølǝkǝ (Q158p Riksingen)
|
Met de hand bediend molentje dat het vlees tot worstvlees kleinmaalt. Het gemalen vlees wordt door een buisje in de hierover geschoven, schoongemaakte darm geperst. [N 28, 116; N 28, 114; monogr.]
II-1
|
21442 |
vleien |
flikkelflooien:
hij kan flikkelfooien (Q158p Riksingen)
|
Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
mouwveger:
het eene moulveiger (Q158p Riksingen),
mouwveiger (Q158p Riksingen)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18701 |
vlinderdasje |
noeudje (<fr.):
nøkə (Q158p Riksingen)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|