18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
froezelmuts:
frūzəlmuts (Q158p Riksingen)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mø͂ͅk (Q158p Riksingen)
|
wit brood [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
gūnsdex (Q158p Riksingen)
|
woensdag [ZND 10 (1925)]
III-4-4
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
berenmuts:
be͂rəmuts (Q158p Riksingen)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18132 |
wonde |
wonde:
dij won zal zweiren (Q158p Riksingen),
won (Q158p Riksingen)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
19720 |
woonkamer, huiskamer |
huiskamer:
hoͅu̯ska͂mər (Q158p Riksingen)
|
huiskamer [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
34202 |
wormbulten |
knopen:
(enk)
knup (Q158p Riksingen)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
20853 |
worst |
pens:
pɛns (Q158p Riksingen)
|
worst [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
25450 |
worst maken |
pens(en) maken:
pɛns mwǭkǝ (Q158p Riksingen)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|
25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
malen:
mwǭlǝ (Q158p Riksingen)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|