33397 |
zeugekooi |
beggelbak:
bɛgǝlbak (Q158p Riksingen)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
21298 |
zich bemoeien met |
aantrekken:
eun trekke (Q158p Riksingen)
|
ik kan me daarmee niet bemoeien [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
19047 |
zich inbeelden |
hem inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
heum inbeelen (Q158p Riksingen)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
haar niet laten melken:
(de koe) løt ǝr ni melkǝ (Q158p Riksingen)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
niet wie dat hij moet zijn:
nie wej ter moit zen (Q158p Riksingen)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
34339 |
zich schuren |
hem schuren:
ǝm šūrǝ (Q158p Riksingen)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
de ziekde es besmettelek (Q158p Riksingen)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieken (Q158p Riksingen)
|
kijken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
18680 |
zijden omslagdoek |
hoofdplag:
hø̄ət plax (Q158p Riksingen)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snuiten:
snytə (Q158p Riksingen)
|
snuiten [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|