20336 |
zuster |
zuster:
zustər (Q158p Riksingen),
zøster (Q158p Riksingen),
zøͅstər (Q158p Riksingen)
|
zuster [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)] || Zuster. [ZND 11 (1925)]
III-2-2, III-3-3
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dēsǝm (Q158p Riksingen)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20355 |
zwager |
schoonbroer:
sjunbrŏĕr (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen),
zwager:
zwouchər (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen)
|
schoonbroeder [ZND 06 (1924)] || schoonbroer/-broeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18537 |
zwart pak |
fantasiekostuum:
fantəzīkəstym (Q158p Riksingen)
|
pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte kroezeltjes:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
zwatte kryssəlkəs (Q158p Riksingen)
|
zwarte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
blatloͅu̯s (Q158p Riksingen)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
gestrikte kous:
yestrikdə kōs (Q158p Riksingen)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18644 |
zwarte gevederde muts met kinbanden |
hoed met een pluim:
hūət met ən plōͅm (Q158p Riksingen)
|
muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte koe:
zwatǝ [koe] (Q158p Riksingen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krei (Q158p Riksingen),
geen fon.doc.
kraai (Q158p Riksingen)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|