33482 |
aardbei |
ebber:
ɛbər (Q158p Riksingen)
|
[ZND 19A (1936)]
I-7
|
29574 |
aarden pot |
stenen kroeg:
stēnǝ krux (Q158p Riksingen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
24448 |
aardrups, larve van de nachtvlinder |
aardrups:
iētrups (Q158p Riksingen),
grondrups:
grontrups (Q158p Riksingen)
|
grauwe aardrups, larve van de nachtvlinder, die in de rusttoestand ligt opgerold in de vorm van de letter C [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
kukə oas (Q158p Riksingen),
šøppənoas (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen),
âosse (Q158p Riksingen)
|
Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
verdoold:
ook materiaal znd 19a,6
je verdoïld oech (Q158p Riksingen)
|
abuis [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
iech hoi doe geen aaterdenke in (Q158p Riksingen),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44 gun slecht leesbaar
iech hou doe gun aaterdenke in (Q158p Riksingen)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ātǝr(h)ǭm (Q158p Riksingen)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
34100 |
achterklauw |
vers:
vās (Q158p Riksingen)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
19445 |
achteruit |
cour (fr.):
kūr (Q158p Riksingen),
terug-ju(j):
tryk jȳ (Q158p Riksingen)
|
koer, achteruit [ZND m] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
terugtrekken:
treuktrékke (Q158p Riksingen)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|