17781 |
adem |
adem:
ôjəm (Q158p Riksingen)
|
adem [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
ich kos nie ooieme (Q158p Riksingen)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de ooiers van ei veurheut (Q158p Riksingen),
einen ooier oepsnije (Q158p Riksingen)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
schuil:
šau̯l (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen,
Q158p Riksingen)
|
afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
33470 |
afdakje boven de poort |
poortdak:
pu̯ōtdǭk (Q158p Riksingen)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|
34247 |
afgeroomde melk |
afgelaten melk:
āfxǝlø̜ǝtǝn mɛlk (Q158p Riksingen),
geroomde melk:
gǝrǫmdǝ mē̜lk (Q158p Riksingen)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
25397 |
afhuiden |
villen:
vilǝ (Q158p Riksingen)
|
Met behulp van een rond mes snijdt men, de hand soepel vanuit de pols bewegend, de huid los van het lijf. In P 108 werden kalveren met een fietspomp opgeblazen, waardoor de huid lichter werd. Zodoende kon men die makkelijker verwijderen. [N 28, 51; monogr.]
II-1
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afspionnen:
oifspioenen (Q158p Riksingen)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
trekken:
trɛkǝ (Q158p Riksingen)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
uitwinnen:
ǫu̯ǝ.twe.nǝ (Q158p Riksingen)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|