25055 |
armvol |
armvol:
heͅlvər (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen),
hɛlvǝr (Q158p Riksingen)
|
armvol [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
21570 |
arresteren |
aanhouden:
ze hebben heem eungehaage (Q158p Riksingen)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21034 |
as |
as:
as (Q158p Riksingen)
|
as [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
32672 |
asblok |
lade:
lǭi̯ (Q158p Riksingen)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
33277 |
asperge |
asperge:
aspɛržǝ (Q158p Riksingen)
|
Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.]
I-5
|
31935 |
avegaar |
boor:
bwǭr (Q158p Riksingen)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
contraire (fr.):
onduidelijk
coͅntrânsə (Q158p Riksingen),
mis:
lange o
mös (Q158p Riksingen)
|
averechts [ZND 05 (1924)]
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
navondskost:
noͅskjəs (Q158p Riksingen)
|
de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
24445 |
avondspin |
geluksspin:
gəløkspen (Q158p Riksingen)
|
spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20546 |
azijn |
edik:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
ējək (Q158p Riksingen)
|
azijn [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|