e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Riksingen

Overzicht

Gevonden: 1965
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huif van de huifkar bâche: bɛš (Riksingen) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar huifkar: hǫu̯fkar (Riksingen) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huis, woning huis: hau̯s (Riksingen) huis [ZND 34 (1940)] III-2-1
huisakker achterhof: ātǝrhø̜f (Riksingen), labeur: lǝbør (Riksingen) Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.] I-8
huishouden huishouden: hau̯shāgən (Riksingen) Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huisjesslak karakol: krakoͅl (Riksingen) slak, huisjesslak [ZND 06 (1924)] III-4-2
huismus, mus mus: mø.s (Riksingen), møͅs (Riksingen) mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)] III-4-1
huisweide groes: grūəs (Riksingen) I-7
huiveren rijzelen: ich ruizel van de kaa (Riksingen, ... ) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] III-1-2
huurhuis gehuurd huis: gehuurd haus (Riksingen), huurhuis: huurhaus (Riksingen) huurhuis [ZND 27 (1938)] III-2-1