21333 |
huurpenning |
godspenning, enz.:
mēpeͅneŋ (Q158p Riksingen)
|
Wordt er aan de nieuwe dienstboden een handgeld gegeven? Hoe heet dit? meepenning [ZND 01u (1924)]
III-3-1
|
19089 |
iemand uitschelden |
verwijten:
verwijten (Q158p Riksingen)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
bidden:
znd 32, 71;
beïe (Q158p Riksingen)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
21563 |
ijken |
pegelen:
de gewichte peeïgelen (Q158p Riksingen)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
25154 |
ijspegel |
ijspegel:
ēͅspīgəls (mv.) (Q158p Riksingen),
ijspiegel (Q158p Riksingen)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)] || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18913 |
ijver |
qui vive:
hei het veul kevie in (Q158p Riksingen)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
iezel (Q158p Riksingen),
īzəl (Q158p Riksingen)
|
ijzel [ZND 36 (1941)] || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
het iezelt (Q158p Riksingen, ...
Q158p Riksingen),
īzələ (Q158p Riksingen)
|
ijzelen [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
ijzertje:
eͅzərkəs (Q158p Riksingen),
krammetje:
kreͅmkəs (Q158p Riksingen)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22786 |
in een beek baden |
baden:
én ein biëk bauje (Q158p Riksingen)
|
In een beek baden. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|