id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23214 | kerk | kerk: kərk (Riksingen) | De kerk. [ZND 12 (1926)] III-3-3 |
20256 | kerkhof | kerkhof: o hət keͅrkōͅf (Riksingen) | Kerkhof. [ZND 14 (1926)] III-3-3 |
23298 | kerkklok | klok: de kleupel van de klok (Riksingen) | De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3 |
19665 | keuken | keuken: kø̄kə (Riksingen) | keuken [ZND 12 (1926)] III-2-1 |
19496 | keukenrek | bredje: breͅi̯dəkə (Riksingen) | de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] III-2-1 |
21461 | kibbelen | deinen: ze zin wier en ⁄t dainen (Riksingen) | Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1 |
18208 | kiel | blauw kieltje: blā kīlkəs (Riksingen), kieltje: kilke (Riksingen) | kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] III-1-3 |
33163 | kiemen, schieten, botten van pootaardappelen | kiemen: kīmǝ (Riksingen), kijnen: kē̜i̯nǝ (Riksingen), schieten: šītǝ (Riksingen) | J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5 |
17764 | kies | dikke tand: dökkə tān (Riksingen), dökə tānt (Riksingen), eene ordenaire dikke taand (Riksingen), eenen eiste dikke tand (Riksingen) | baktand [ZND 01u (1924)] || Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] III-1-1 |
20571 | kieskauwerig | kisperachtig: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m) kispereitig (Riksingen) | kieskeurig [ZND 27 (1938)] III-2-3 |