31192 |
smidse |
smidse:
šmets (Q117b Rimburg)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
20523 |
snee brood |
snede:
sjnēēj (Q117b Rimburg)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sjneihe (Q117b Rimburg),
šneiə (Q117b Rimburg)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sjnei (Q117b Rimburg),
šnei (Q117b Rimburg)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
18134 |
snijwonde |
snit:
inne snit in der vinger (Q117b Rimburg)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
snikken:
snikke (Q117b Rimburg)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20590 |
snoepen |
snuiten:
sjnütze (Q117b Rimburg)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
snuit:
sjnuts (Q117b Rimburg)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
klompje:
klumpku (Q117b Rimburg)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
smikkesnoer:
šmekǝšnōr (Q117b Rimburg)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|