25025 |
fonkelen, flonkeren |
flonkeren:
flōnkərə (L329p Roermond),
fonkelen:
fonkele (L329p Roermond),
fònkele (L329p Roermond)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
fooi:
fooi (L329p Roermond),
fooj (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20047 |
forsythia |
forsythia:
forsythia (L329p Roermond),
forsytsia (L329p Roermond)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
33528 |
framboos |
framboos:
mv: -e
framboe6se (L329p Roermond),
mv: -ze
frambooze (L329p Roermond)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
`broenepater (L329p Roermond),
broene pater (L329p Roermond)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (L329p Roermond),
frānjǝl (L329p Roermond)
|
a) franje || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
21029 |
frikandel |
frikadel:
Nörges it me zón lekker frikkedel es bie Lena
frikkede:l (L329p Roermond)
|
frikadel
III-2-3
|
25240 |
fris weer |
frisjes:
frisjes (L329p Roermond),
kouwelijk:
kaejelik (L329p Roermond),
tamelijk koud:
táámelik káát (L329p Roermond)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronselen:
fronsele (L329p Roermond),
fronsen:
fronse (L329p Roermond),
rimpelen:
rumpele (L329p Roermond)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20586 |
fruit bewaren |
moffelen:
moefele (L329p Roermond),
wegstoppen:
wegstoppen (L329p Roermond)
|
mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)]
III-2-3
|