24809 |
gele ganzebloem |
paardsbloem:
paírsbloom (L329p Roermond)
|
Gele ganzebloem (chrysanthenum segetum 20 tot 60 cm groot. De stengel is kaal en blauwgroen gekleurd. De bladeren zijn omgekeerd eivormig tot langwerpig, ze zijn kaal en blauwgroen, de bovenste zijn vrijwel ongedeeld, getand en iets stengel omvattend, d [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24152 |
gele kwikstaart |
koemusje:
koemöske (L329p Roermond),
kwikstaartje:
kwiksjtertje (L329p Roermond)
|
gele kwikstaart || kwikstaart, geel [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
fle`pine (L329p Roermond),
lupinen:
ly`pinǝ (L329p Roermond)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
23501 |
gelezen mis |
stille mis:
sjtil mis (L329p Roermond)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
lijken:
lieke (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
līēke (L329p Roermond),
līēkə (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
gelijkspelen:
gəlīk sjpēlə (L329p Roermond),
gelijkstaan:
geliek sjtaon (L329p Roermond),
zijn zaadje hebben:
zōͅdjə høͅbə (L329p Roermond)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23949 |
gelofte |
gelofte:
gelofte (L329p Roermond)
|
Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23880 |
geloftegeschenk |
gelofte:
gelofte (L329p Roermond)
|
Een geloftegeschenk, beloftegift uit dankbaarheid voor een verkregen gunst of voor de genezing van een kwaal, een ex-voto. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
gelauf (L329p Roermond)
|
Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
gleuve (L329p Roermond),
gluive (L329p Roermond)
|
Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|