24159 |
graspieper |
enkele pieper:
ingkele pieper (L329p Roermond),
gras-strts:
graasstrèùts (L329p Roermond),
graspiepertje:
graaspieperke (L329p Roermond)
|
graspieper
III-4-1
|
32852 |
grasspriet |
spiertje gras:
špirkǝ [gras] (L329p Roermond)
|
Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.]
I-3
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
bleik (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
achter in den haof hadde-ver \'n grote bleik De bleik lik vol was
bleik (L329p Roermond)
|
bleek || het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)]
III-2-1
|
33673 |
graszode |
ris:
res (L329p Roermond),
rus:
røs (L329p Roermond),
rø̜šǝ (L329p Roermond)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
24161 |
grauwe klauwier |
klauwier:
klevier (L329p Roermond),
steenekster:
sjteinèkster (L329p Roermond)
|
grauwe klauwier
III-4-1
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
kersvink:
keersvink (L329p Roermond),
vliegenpitser:
vleegepitser (L329p Roermond),
vliegenstrietser:
vleegesjztrietser (L329p Roermond),
vliegenvanger:
vleegevènger (L329p Roermond)
|
grauwe vliegenvanger || Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17886 |
graven |
omgraven:
omgrave (L329p Roermond),
spaden:
sjpaaje (L329p Roermond),
sjpanje (L329p Roermond)
|
Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
grave (L329p Roermond),
graver (L329p Roermond)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29516 |
graveren |
graveren:
gravērǝ (L329p Roermond)
|
Door middel van een graveernaald inscripties in metalen voorwerpen aanbrengen. [N 66, 38a]
II-11
|
34210 |
grazen |
lopen:
lǫu̯pǝ (L329p Roermond)
|
Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.]
I-11
|