22405 |
hutselen |
hutselen:
hoedzele (L329p Roermond),
schuddelen:
sjøͅdələ (L329p Roermond),
schudden:
sjøͅdə (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
Schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21233 |
huurrijtuig -> rijtuig |
rijtuig:
riejtuug (L329p Roermond)
|
een huurrijtuig [fiaker] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
trouwerij:
trouwerie (L329p Roermond),
trouwərie (L329p Roermond)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24049 |
huwelijksafkondigingen |
roepen:
reup (L329p Roermond)
|
De huwelijksafkondigingen, huwelijksgeboden, de "roepen", de "geboden". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24048 |
huwelijksexamen |
trouwexamen:
trouweksame biej de pasjtoor (L329p Roermond)
|
Het huwelijksexamen bij de pastoor. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23516 |
huwelijksmis |
bruidsmis:
broetsmis (L329p Roermond)
|
De huwelijksmis, bruidsmis [broedsmaes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20022 |
hyacint |
hyacint:
hyacint (L329p Roermond)
|
Hyacint (hyacinthus oriëntalis). Bloemdek met naar buiten omgebogen slippen; bol platrond met witte of violette buitenmantel. De bladeren zijn vlezig, tot 2 cm breed. De bloemstelen zijn tijdens de bloei ineengebogen, met een klein schutblaadje, de meeldr [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21667 |
hypotheek |
hypotheek:
hiepeteek (L329p Roermond),
hypotheek (L329p Roermond),
híepəteek (L329p Roermond)
|
de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21216 |
identiteitskaart |
persoonsbewijs:
persoonsbewies (L329p Roermond),
persoonsbəwīēs (L329p Roermond)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21793 |
iemand graag mogen |
gaarne hebben:
géér höbbə (L329p Roermond),
goed lijden:
lieje good (L329p Roermond),
lijden:
lieje (L329p Roermond),
liejə (L329p Roermond)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|