18037 |
indigestie (hebben) |
maag van streek:
van sjtreek (L329p Roermond),
ongemoed (zijn):
ongemoojd (L329p Roermond)
|
Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18812 |
informeren (onoverg.) |
informeren:
informere (L329p Roermond),
zich bevragen:
zich bevraoge (L329p Roermond)
|
inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17982 |
ingebeelde ziekte |
komediant (zn.):
komediant (L329p Roermond)
|
Ingebeelde ziekte (niebekonter, iepreponder, hype). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28476 |
ingelegd |
belegd:
bǝlax (L329p Roermond)
|
Gezegd van een moerdop of van een cel, wanneer er door de koningin een eitje in is gelegd. [N 63, 22a; N 63, 21a; N 63, 18; Ge 37, 69]
II-6
|
20643 |
ingemaakt voedsel |
inmaak:
Ze waar aan den inmaak ne Grote moerkas veur den inmaak
inmaak (L329p Roermond)
|
inmaak
III-2-3
|
18849 |
ingetogen |
bedaard:
bedaard (L329p Roermond),
stil:
sjtil (L329p Roermond)
|
zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17701 |
ingewanden |
darmen:
derm (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
ingewanden:
ingewenj (L329p Roermond)
|
ingewanden [N 10a (1961)]
III-1-1
|
28635 |
ingewinterd volk |
opzetter:
opzetǝr (L329p Roermond)
|
Volk dat men op stal zet voor de winterperiode vanaf november tot begin maart. [N 63, 107b; N 63, 107a; monogr.]
II-6
|
33017 |
ingezaaid land |
vaardig:
vē̜rdex (L329p Roermond)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
17909 |
ingieten (met geluid) |
spatteren:
sjpattere (L329p Roermond)
|
gieten: Met een zeker geluid water ergens in gieten (patten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|