20599 |
kandeel |
slemp:
sjlemp (L329p Roermond),
zuipje:
zeupke (L329p Roermond)
|
kandeel; Hoe noemt U: Warme drank bereid uit wijn (bier, melk) met eierdooiers, suiker en kaneel, al of niet met wittebrood (kandeel, zuipen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19578 |
kandelaar |
kaarsenluchter:
\'ne Kaerseluchter op \'t nachkeske vinj ich geverelik
kaerseluchter (L329p Roermond),
kandelaar:
\'ne Kopere kandeleer
kandelee:r (L329p Roermond)
|
kaarselamp || kandelaar
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kandelaar:
kandeleer (L329p Roermond),
kandeleers (L329p Roermond),
luchter:
luchter (L329p Roermond)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
e glaas heite mèlk mit bórssókker is n aad hoesmiddelke taege n kaaj
bórssókker (L329p Roermond)
|
borstsuiker
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
E piepke keneel ne Sjtaaf keneel Ries mit keneel
kenee:l (L329p Roermond),
pijpje kaneel:
piepke keneel (L329p Roermond)
|
een pijpje kaneel || kaneel
III-2-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)] || kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4, III-3-2
|
27982 |
kant |
kant:
kanjtj (L329p Roermond)
|
Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
31908 |
kantbeitel |
kapbeitel:
kap˱bęjtǝl (L329p Roermond)
|
Robuust uitgevoerde houtbeitel met een dik, smal beitelblad, waarvan de afgeschuinde zijkanten meestal bij elkaar komen en zo een rug vormen. Er bestaan echter ook bredere uitvoeringen van de kantbeitel. Zie afb. 65. Door de zware uitvoering van het blad is de beitel geschikt om met een hamer in het hout gedreven te worden. De wagenmaker gebruikt de kantbeitel onder meer voor het hakken van gaten in berries en naven. [N 53, 35c; N 53, 36-37; N G, 25a; monogr.]
II-12
|
21721 |
kantongerecht |
kantongerecht:
kantongerech (L329p Roermond),
kantōngərigt (L329p Roermond)
|
het laagste rechtscollege, bevoegd tot kennisneming van kleine burgerlijke zaken en tot berechting van overtredingen [kantongerecht, tribunaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24081 |
kanunnik |
kanunnik (<lat.):
kanunnik (L329p Roermond)
|
Een wereldlijke R.K. geestelijke die deel uitmaakt van een kapittel van een kathedrale kerk, kanunnik. [N 96D (1989)]
III-3-3
|