23776 |
kerstboom |
kerstboom:
kersbaum (L329p Roermond)
|
Een kerstboom [krisboom]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23779 |
kerstkribbe |
kerstkribbetje:
kerskribke (L329p Roermond)
|
Een kerstkribbe [et kribche]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22668 |
kerstlied |
kerstliedje:
kerslee:dje (L329p Roermond),
kersleedje (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
keͅrslētjə (L329p Roermond)
|
Een lied dat in de kersttijd veel gezonden wordt [leis, kerstliedje]. [N 90 (1982)] || Kerstliedje: kerstliedje.
III-3-2
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kersmis (L329p Roermond)
|
Kerstmis [Krismes, Kriësmes, Keersemes, Korsmes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23770 |
kerstnacht |
kerstnacht:
kèrsnach (L329p Roermond)
|
De nacht van 24 op 25 december waarin Christus geboorte herdacht wordt, kerstnacht [krisnach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23775 |
kerststal |
kerststal:
kerssjtal (L329p Roermond)
|
Een kerststal. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31190 |
ketellapper |
ketellapper:
kē̜tǝllępǝr (L329p Roermond)
|
Rondreizende handwerksman die ketels en pannen repareert. De invuller uit Q 168 maakt onderscheid tussen de pannenlapper, die leurt met potten en pannen, en de zinkwerker, een gegoede ambachtsman. Zie ook het lemma "zinkwerker". Zie voor het woordtype pottefer ook Wld ii.8, pag. 1. [N 66, 54b; L 34, 17a-b; monogr.]
II-11
|
22457 |
ketelmuziek |
ketelmuziek:
kaetelmeziek (L329p Roermond),
kaitelmeziek (L329p Roermond)
|
Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22560 |
ketelmuziek maken |
ezel aandrijven:
aizel aandrieve (L329p Roermond),
ezeldrijven:
Sub ezel.
aezeldrieve (L329p Roermond)
|
[-]. || Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19545 |
ketsgereedschap |
ketsgerei:
ketsgerei (L329p Roermond),
ketsgetuig:
ketsgetuug (L329p Roermond)
|
slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)]
III-2-1
|