17921 |
knellen |
knijpen:
kniepe (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
knellen:
knelle (L329p Roermond),
knijpen:
kniepə (L329p Roermond),
nijpen:
niepe (L329p Roermond)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
grasvink:
graasvink (L329p Roermond),
heivink:
hei:jvink (L329p Roermond),
heivink (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
heivink || Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] || kneu
III-4-1
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blutse (L329p Roermond),
LDB
blutse (L329p Roermond),
WBD-WLD
blutsə (L329p Roermond)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33939 |
knevels |
knevels:
knēvǝls (L329p Roermond)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
kni. (L329p Roermond),
knie (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
knie [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieënband:
knēnbanjtj (L329p Roermond)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
23369 |
knielbankje |
knielbankje:
kneelbenkske (L329p Roermond),
knielbenkske (L329p Roermond)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kniele (L329p Roermond)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
knielkussen:
knīlkøͅsə (L329p Roermond),
kussentje:
køͅsəkə (L329p Roermond)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|