34213 |
koeherder |
koeherd:
kuhērt (L329p Roermond)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34102 |
koeienmaag |
maag:
māx (L329p Roermond)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
33371 |
koeienstand |
stelling:
štɛleŋ (L329p Roermond)
|
Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.]
I-6
|
19407 |
koekenpan |
aardappelpan:
erpelpan (L329p Roermond),
koekenpan:
om koek te bakken
kookepan (L329p Roermond),
Op \'t fernuus sjtinge twee kaetels en \'n pan E paar eijer in de pan sjlaon \'n Pan aerpelesjieve \'t Is dao altied penneke-vèt \'n aad gries menke det sjoerde ins zie penke (oud rijmpje)
kokepan (L329p Roermond)
|
koekepan || pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20750 |
koekje |
kletskop:
Syst. Veldeke
kletskök (L329p Roermond),
knapkoek:
knapkook (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
Groot verschil in samenstelling met polkapletske
knapkook (L329p Roermond),
Speciaal in Midden-Limburg bekend Ins beugele veur beer mit knapkook of ei mupke Zelig Nuujaor, de knapkook is klaor, is-ter good gelök, dan gaef mich maar e sjtök
knapkoo:k (L329p Roermond),
Syst. Veldeke
knapkook (L329p Roermond),
Syst. WBD
knapkook (L329p Roermond),
koekernulletje:
Mit de boodsjappe höb ich veur de kienjer e täötje koekernulkes mitgebrach
koekernu:lkes (L329p Roermond),
koekje:
Allerlei soorten.
keukske (L329p Roermond),
koffiekoekje:
Syst. WBD
kóffekeukske (L329p Roermond),
platsje:
Alleen deze twee vormen (wiebertje en bloemvorm T.v.d.W. plat koekje met suiker.
pletske (L329p Roermond),
Ins beugele veur beer mit knapkook of ei mupke of pletske
pletske (L329p Roermond),
polkaplatsje:
Groot verschil in samenstelling met knapkook
polkapletske (L329p Roermond),
zandkoekje:
Syst. Veldeke
zandjkeukskes (L329p Roermond)
|
dunne in ruitvorm (ook wel rond) bros gebakken besuikerde koek || knapkoek || koekje || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] || zeer kleine bolvormige koekjes
III-2-3
|
33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
plas:
plaš (L329p Roermond),
zuiglapje:
zȳxlɛpkǝ (L329p Roermond)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|
20741 |
koekje van overgeschoten deeg |
kreupeltje:
Syst. WBD
kreupelkes (L329p Roermond)
|
Koekjes van onbepaalde vorm, van overgeschoten deeg gebakken voor kinderen (kreupelkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25224 |
koele wind |
koele wind:
keule windj (L329p Roermond)
|
koele wind [koeltje] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33349 |
koestal |
koestal:
ku[stal] (L329p Roermond)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
34646 |
koets |
koets:
kutš (L329p Roermond)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|