e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koeherder koeherd: kuhērt (Roermond) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koeienmaag maag: māx (Roermond) Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11] I-11
koeienstand stelling: štɛleŋ (Roermond) Dat deel van de stal waar de koeien staan en dat gelegen is tussen de stalpalen en de mestgoot of het mestbed. De koeienstand in moderne stallen is iets hoger dan de mestgoot en mestgang er achter, waardoor voorkomen wordt dat de koeien in de mest en gier staan staan of liggen. Sommige woordtypen betreffen de vloer of het soort vloer waar de koeien op staan. De meervoudsvormen hebben doorgaans betrekking op de dubbele stal waar het telkens om twee koeienstanden gaat, die tegenover elkaar geplaatst zijn. Zie afbeelding 10. [N 5A, 40b; N 4, 79; A 10, 9a en 14; Gwn 4, 7; monogr.] I-6
koekenpan aardappelpan: erpelpan (Roermond), koekenpan: om koek te bakken  kookepan (Roermond), Op \'t fernuus sjtinge twee kaetels en \'n pan E paar eijer in de pan sjlaon \'n Pan aerpelesjieve \'t Is dao altied penneke-vèt \'n aad gries menke det sjoerde ins zie penke (oud rijmpje)  kokepan (Roermond) koekepan || pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koekje kletskop: Syst. Veldeke  kletskök (Roermond), knapkoek: knapkook (Roermond, ... ), Groot verschil in samenstelling met polkapletske  knapkook (Roermond), Speciaal in Midden-Limburg bekend Ins beugele veur beer mit knapkook of ei mupke Zelig Nuujaor, de knapkook is klaor, is-ter good gelök, dan gaef mich maar e sjtök  knapkoo:k (Roermond), Syst. Veldeke  knapkook (Roermond), Syst. WBD  knapkook (Roermond), koekernulletje: Mit de boodsjappe höb ich veur de kienjer e täötje koekernulkes mitgebrach  koekernu:lkes (Roermond), koekje: Allerlei soorten.  keukske (Roermond), koffiekoekje: Syst. WBD  kóffekeukske (Roermond), platsje: Alleen deze twee vormen (wiebertje en bloemvorm T.v.d.W. plat koekje met suiker.  pletske (Roermond), Ins beugele veur beer mit knapkook of ei mupke of pletske  pletske (Roermond), polkaplatsje: Groot verschil in samenstelling met knapkook  polkapletske (Roermond), zandkoekje: Syst. Veldeke  zandjkeukskes (Roermond) dunne in ruitvorm (ook wel rond) bros gebakken besuikerde koek || knapkoek || koekje || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] || zeer kleine bolvormige koekjes III-2-3
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben plas: plaš (Roermond), zuiglapje: zȳxlɛpkǝ (Roermond) Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56] I-9
koekje van overgeschoten deeg kreupeltje: Syst. WBD  kreupelkes (Roermond) Koekjes van onbepaalde vorm, van overgeschoten deeg gebakken voor kinderen (kreupelkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
koele wind koele wind: keule windj (Roermond) koele wind [koeltje] [N 81 (1980)] III-4-4
koestal koestal: ku[stal] (Roermond) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koets koets: kutš (Roermond) Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13