19582 |
kopje |
koffietas:
koffie:tas (L329p Roermond),
tas:
\'n Tas kóffiej, tee, soep Hae zat de tas naeve \'t sjuttelke \'t Eurke van \'t teske is gebaoke
tas (L329p Roermond)
|
koffiekop || tas, kop
III-2-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
keukelen:
a) euver de kop kuikele.
kuikele (L329p Roermond),
kopkeukelen:
kopkuikele (L329p Roermond),
kopkuikelen (L329p Roermond)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || Kopjeduikelen: kopjeduikelen. || Kuikele*: buitelen, tuimelen.
III-3-2
|
33987 |
kopnet |
kopnet:
kǫpnęt (L329p Roermond)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
koppələ (L329p Roermond)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
paardsteugel:
pē̜rstɛgǝl (L329p Roermond)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
19325 |
koppig |
koppig:
köppig (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
obstinaat:
es Piet gedrónke had, woor-der obsjtenaot
obsjtenao:t (L329p Roermond),
wars:
wē̜rs (L329p Roermond)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || obstinaat || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
I-9, III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
bokken:
boeke (L329p Roermond),
wars zijn:
wéérs zeen (L329p Roermond)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28458 |
kopraat |
aanwerk:
ānwerk (L329p Roermond)
|
De kleine stukjes raat die men laat staan als men bij de honingoogst de raten uitbreekt. Hieraan moeten de bijen weer opnieuw gaan uitbouwen. [N 63, 14b; Ge 37,55]
II-6
|
32290 |
kopschaaf |
schaaf:
šāf (L329p Roermond)
|
De schaaf waarmee de koppen van de duigen aan de bovenzijde vlakgeschaafd worden. De kopschaaf heeft meestal een schaafblok met gebogen zijkanten. Zie voor een afbeelding van een kopschaaf wvd II.4, pag. 43. [N E, 35a]
II-12
|
28429 |
kopspijlen |
kopstekker:
kopštɛkǝr (L329p Roermond)
|
Van onderen spits bijgesneden spijlen. Door de kop van de korf worden op raatafstand een aantal van deze houten spijlen gestoken. Die spijlen worden van onderen spits bijgesneden omdat de bijen bij voorkeur hun ratenbouw aan een scherpe rand schijnen te beginnen. Wanneer de korfboer er dan nog met was een paar stukjes kunstraat of samengeknepen verse darrenraat aan vastlijmt, zijn de bijen meestal wel genegen althans hun eerste raten netjes in de kop in koude bouw te beginnen (De Roever, pag. 150). [N 63, 6a]
II-6
|