e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koud zetten koud zetten: kāt zetǝ (Roermond) Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a] II-6
koud, mistig en somber weer dompig (weer): dompig (Roermond, ... ), dòmpig (Roermond), dómpig (Roermond), domplucht: domploch (Roermond), heiig: heijig (Roermond), koud: kaad (Roermond), koud en grijs: kaat en gries (Roermond), mistig (weer): mistig (Roermond, ... ), motlucht: motlucht (Roermond), mottig (weer): moetig wèèr (Roermond), mottig (Roermond, ... ), mòttig (Roermond), nevelachtig (weer): neevəlèègtig (Roermond, ... ), nevelig (weer): neevəlig (Roermond, ... ), nevelig (Roermond, ... ), nevelige lucht: ein neevelige lócht (Roermond), somber (weer): sìmber (Roermond), sómber wéér (Roermond), treurig weer: treurig wéér (Roermond), triestig (weer): triestig waer (Roermond) koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude bouw goed werk: gōt werk (Roermond) Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c] II-6
koude drukte maken bohei maken: bəhèj makə (Roermond), boheien: behèije (Roermond, ... ), bəhèjə (Roermond) drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)] III-1-4
koude mist zure domp: zoere domp (Roermond), zure nevel: zoere neevel (Roermond) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs bijs: bies (Roermond), ijsbeer: eine iesbéér (Roermond) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
koudvuur koudvuur: kaad vuur (Roermond, ... ), kaadvuur (Roermond) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)] III-1-2
kous met knoopjes slobhoos: sjlophaoze (Roermond), slobkous: schlopkouse (Roermond), sjlopkouse (Roermond, ... ) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: III. haos.  haos (Roermond), kous: Dê kous is helemoal reg, dĕr zitte gein minderinge in ĕt bein (Roermond), ĕt bein van dê kous is te kŏrt (Roermond), kous (Roermond, ... ), Kous wordt alleen gezegd van vrouwen- en kinderkousen; mannen dragen zök, z. sok.  kous (Roermond), n kousen]: haos (Roermond, ... ), kous (Roermond, ... ) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] || kous, sok III-1-3
kousenband bindel: bingel (Roermond, ... ), binjel (Roermond, ... ), Ss. kousebinjel, z. ald.  binjel (Roermond), hoosbindel: haosbinjel (Roermond), hozenbindel: haozebinjel (Roermond), kousenband: kousebandj (Roermond), kòwsebandj (Roermond), kousenbindel: kousebinjel (Roermond, ... ) gebonden of elastieken kousenbindel || kouseband || kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] || smalle strook stof of elastiek om iets (inz. een kous) op te houden III-1-3