32297 |
kroos |
gergel:
gergǝl (L329p Roermond),
kroos:
krōs (L329p Roermond)
|
De met behulp van de kroosschaaf in de binnenwand van het vat aangebrachte groef, waarin later de bodem wordt aangebracht. Zie ook afb. 222. [N E, 34b; monogr.]
II-12
|
32296 |
kroosschaaf |
kroos:
krōs (L329p Roermond)
|
In het algemeen de schaaf waarmee de kroos in de binnenwand van het vat wordt aangebracht. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de kroosschaaf, maar vaak is hij samengesteld uit een houten blok, dat voorzien is van een drietal beiteltjes die naar de binnenwand van het vat gericht zijn, en een cirkelvormig houten plankje. Wanneer de kuiper het houten plankje in een cirkelvormige beweging over de koppen van de duigen voortbeweegt en tegelijkertijd de schaaf tegen de binnenwand van het vat aandrukt, ontstaat enkele centimeters onder de rand een groef, de kroos. Zie ook afb. 221. Soms wordt in de kroosschaaf in plaats van de drie beiteltjes een stuk zaagblad aangebracht; de woordtypen krooszaag, gergelzaag en groefzaag uit respectievelijk Panningen (L 290), Kortessem (Q 74) en Hasselt (Q 2) duiden waarschijnlijk zoɛn aangepaste schaaf aan.' [N E, 34a; A 32, 5; monogr.]
II-12
|
20591 |
kroppen, gezegd van voedsel |
kroppen:
kròppe (L329p Roermond)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32298 |
krozen |
krozen:
krōzǝ (L329p Roermond)
|
Met behulp van een kroosschaaf aan de binnenwand van het vat een groef aanbrengen. [N E, 34c]
II-12
|
20658 |
kruiden, specerijen |
gekruiden:
LDB
gekruuje (L329p Roermond),
kruiden:
kruuje (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
de soep is te sjterk gekruujd
kruu:je (L329p Roermond),
WBD-WLD
krūūjə (L329p Roermond)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)] || kruiden
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
kruidenier:
kruideneer (L329p Roermond),
kruujəneer (L329p Roermond),
winkelier:
winkeleer (L329p Roermond)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20587 |
kruidenjenever |
bittere:
bittərə (L329p Roermond),
Gaef mich maar ne bittere Ver hadde-n-e paar bitterkes gedrónke
bittere (L329p Roermond),
kruidenbitter:
kruujebitter (L329p Roermond)
|
bittertje || kruidenjenever; Hoe noemt U: Jenever met kruiden (pop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
E paar kroednagelkes gaeve de lekkere sjmaak draan
krōēdnagel (L329p Roermond)
|
kruidnagel
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroe.twès (L329p Roermond),
kroetwes (L329p Roermond),
kroetwies (L329p Roermond),
kroetwis (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
kroetwisj (L329p Roermond),
kroetwès (L329p Roermond),
kroetwèès (L329p Roermond),
(dit zegt men in de dorpen ten zuiden van Roermond).
kroetwösj (L329p Roermond),
Vero.?
krōēdwès (L329p Roermond)
|
Kroedwès*: bos veldkruid (op 15 aug. gewijd) dat gedroogd aan de muur hangt en bij hevig onweer in het vuur wordt geworpen om blikseminslag af te wenden. || kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
kruigen:
krūgǝ (L329p Roermond),
schurgen:
šørǝgǝ (L329p Roermond)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|